Bouwgeschiedenis: Op het terrein tussen Abraham Kuyperlaan, Dr. de Visserstraat, Talmastraat en Borgesiusstraat bouwde de Maatschappij voor Volkswoningen met architect Granpré Molière 313 portiekwoningen, waarvan 282 arbeiderswoningen in drie types voor kleine, middelgrote en grote gezinnen. Als de familiesituatie veranderde konden mensen naar andere woningtypes doorschuiven zonder de wijk te verlaten. In plaats van het traditionele alkooftype streefde men naar betere woningplattegronden met alle vertrekken aan de buitenlucht. De benedenwoningen hebben deels privétuinen. De bovenwoningen hebben een ruim werkbalkon met kolenhok. De grootste woningen hebben op de bovenste verdieping een eigen trap naar zolder met twee slaapkamers. Alle woningen hebben een doucheruimte; bijzonder voor arbeiderswoningen in die tijd.
Stedenbouwkundige context: Het terrein wordt door twee straten in drie bouwblokken verdeeld. Twee blokken hebben een gemeenschappelijke tuin, waarvan één met speelplaats. Op straathoeken waren winkels gepland. Hoewel Granpré Molière traditionalist was, heeft deze buurt een moderne en frisse uitstraling gekregen. Karakteristiek zijn de verticale raampartijen in de trappenhuizen.
Voorzieningen: Op de zolder of in het souterrain zijn de bergruimtes ondergebracht. Naast de arbeiderswoningen bevat het complex een ketelhuis, een onderhoudswerkplek, een fietsenstalling voor 300 rijwielen en een bejaardentehuis.
Aantal kamers: Eenlaagse twee-, drie- en vierkamerwoningen. 18 vijfkamerwoningen met extra verdieping.
Woonoppervlakte: Circa 40 m2 tot 70 m2.
Constructie: Bakstenen draagmuren en gevels en een zadeldak. Eenvoudige details gemaakt uit dezelfde baksteen. Houten vloeren. Trappenhuis en balkons van beton. De stalen kozijnen met roedeverdeling zijn groen van kleur. SH
___
Referenties:
Bouwkundig Weekblad 1937 p.33-40
J. Bouman – W. Van Tijen en M. J. Granpré Molière in de Bergpolder, 1995
Rotterdamsch Nieuwsblad, 12 juni 1934, Blz. 13