Rotterdam Woont

Systematische
documentatie van
150 jaar Rotterdamse woningbouwprojecten

Belangrijk

Cookies

Deze website maakt gebruik van cookies om de bezoeker een optimale gebruikerservaring te kunnen bieden. Lees er meer over in onze Privacyverklaring.

Hoe het werkt

Welkom

Hier is ruimte voor een welkomstbericht voor de (terugkerende) bezoeker van Rotterdam Woont en een korte introductie tot zowel het onderzoek, als de resultaten op deze website. Alsmede kort aandacht voor hoe de website ongeveer werkt.

  • A

    Atlas

    Hier vind je alle objecten uit de woontlas terug.
  • B

    Bibliotheek

    Op zoek naar essays en verhalen over onderwerpen uit de architectuur?
  • G

    Gids

    Thematische verzamelingen van objecten uit de atlas en essays uit de bibliotheek.
  • S

    Stichting

    Informatie over ons onderzoek en de doelstelling van de stichting.
Herenhuizen Haringvliet

Herenhuizen Haringvliet

Inleiding en typologie: Afgezien van Delfshaven heeft Rotterdam sinds mei 1940 nog drie blokjes met zeer oude huizen. Aan het Haringvliet treft men nog voorbeelden van het typisch Rotterdamse koopmanshuis, dat typologisch tot de late 16de eeuw terug gaat. Waar woon- en opslagfuncties liggen, is ten opzichte van het bekendere Amsterdamse koopmanshuis ‘omgekeerd’: in de hoofdstad werden de goederen doorgaans opgeslagen op de zolders en in de kelders. In het oude Rotterdamse havengebied werden geen (verdiept gelegen) kelders aangelegd. De begane grond van de huizen diende voor opslag, net als de kades. De gelijkstraatse opslag bevorderde de doorvoer van goederen (bijvoorbeeld van binnenvaart naar zeeschepen of omgekeerd); wat het snelst verder moest lag korte tijd op de kade. Goederen die iets langer in Rotterdam bleven of meer bescherming nodig hadden, gingen naar binnen. Op de verdiepingen van de panden aan onder andere het Haringvliet waren de werkzaamheden van de handelaren gecombineerd met het huiselijk leven. Boven de voor opslag bestemde begane grond lagen de etages met representatieve kamers – vaak zeer rijk aangekleed –, de wat eenvoudiger woonvertrekken en andere ruimtes voor verkeer en huishouding. 

Stedebouwkundig ontstaan en fundering: De eerste bebouwing aan de zuidzijde van het Haringvliet ontstond tegen 1600. In 1591 bouwde men in de Maas een keermuur waarmee een winterberging voor schepen zou komen. Vrijwel meteen werd bepaald dat die keermuur dienst kon doen voor bebouwing: er zou een zuidelijke Haringvlietkade komen met gebouwen. De keermuur werd de rooilijn en onderbouw van voorgevels. 85 voet, ongeveer 26 meter, verderop werd de lijn voor de gezamenlijke achtergevels gelegd, direct grenzend aan het Maaswater. In veel gevallen ontstond er eerst aan de achterzijde een bouwwerk. Dit werd dan later met een bouwdeel voor op de kavel verbonden.
De nieuwe bebouwing kwam dus op aangeplempte grond te staan. Men begreep uiteraard al bij aanvang dat hiermee bij de belasting van de bodem rekening diende te worden gehouden. Door ‘gemene’ muren, waarin beide buren inbalkten, kon de neerwaartse druk worden beperkt. De gedeelde muren mochten maximaal een tweesteens dikte hebben. In de jaren rond 1600 was het nog niet algemeen gebruikelijk in Rotterdam om diep te heien. De draagmuren waren gefundeerd op korte stammetjes. Dat er verschil bestond tussen grondlasten en balklasten was al lang bekend. Door de pakhuisfunctie op de begane grond te huisvesten, waardoor vanwege het gewicht van de opgeslagen goederen alleen de grond kon zakken, ontlastten de bouwers het eigenlijke pand.
In volgende eeuwen bleek dit een zeer zinvolle aanpak; de begane grond zakte soms in aanzienlijke mate weg, terwijl de rest van het huis wat langzamer in de zachte blubbergrond omlaag ging. De hoogte van de op de begane grond gevestigde magazijnen verkleinde door de bodemdaling in de loop der tijd soms sterk. Zo is een teruggang van 4,5 naar 3 m vastgesteld.

Indeling en ontwikkeling: Het gelijkstraatse magazijn strekte zich van voor- naar achtergevel uit en was dus circa 26 meter lang. De oerfunctie is in sommige van de behouden huizen nog afleesbaar aan de vrij ruwe constructies van door muurstijlen ondersteunde balklagen. Na verloop van tijd werd de begane grond soms verder opgedeeld en verruilde men het magazijn voor reeksen vertrekken. De indeling bleef verwant aan de oudere plattegronden. De bouwlagen erboven bestaan uit een voor- en achterhuis, gescheiden door een lichthof. Kenmerkend voor de 17de-eeuwse huizen, was dat de toegang tot het woongedeelte apart van het magazijn op de begane grond gehouden werd. Het ontwerp van het Rotterdamse koopmanshuis bevat dan ook standaard een hoofdentree links of rechts in de gevel. Het magazijn heeft van oudsher een eigen deur aan de kade. Achter de deur die de woning ontsluit, ligt – enkele treden boven het oorspronkelijke maaiveld – een portaal. Hieruit leidt een trap naar de eerste verdieping, welke al vroeg de ‘bel-étage’ genoemd werd.
De gang die op de trap aansluit, loopt in veel gevallen langs die trap naar voren door, om op een venster in de voorgevel te eindigen. Aan de gang liggen in het voorhuis twee vertrekken. Dan volgt de lichthof en dan één of twee vertrekken. Het is niet noodzakelijk dat de vertrekken aan de achterzijde op hetzelfde niveau liggen als die aan de voorkant. Het laatste vertrek is in elk geval de Maaszaal. De Maaszaal werd in de 17de eeuw vaak voorzien van een grote koepelerker, die uitzag op de rivier. In de lichthof werd dikwijls een lantaarn gebouwd. Dit was een vertrek dat door zijn geringe hoogte nog licht overliet voor vensters in de lichthofgevels van voor- en achterhuis. De naam van dit kleine vertrek vindt zijn oorsprong in een beglaasd koepeltje op het dak ervan, de lantaarn.
Uiteraard waren de voornaamste entree, de soms monumentale trap en in veel gevallen van stucversieringen voorziene gang van de bel-étage niet bestemd voor het dagelijkse huishoudelijke verkeer.
Er bestond een tweede circuit dat via een gang en een trap in het magazijn naar de verdiepingen voerde. Onder het portaal en de trap naar de bel-étage zijn wijnkeldertjes aangetroffen, toegankelijk vanuit het magazijn. De tweede verdieping en de zolders waren vanzelfsprekend wat minder rijk aangekleed dan de bel-étage. Hier lagen de meer alledaagse vertrekken. Op een enkele van de behouden zolders is heden ten dage nog een hijsrad te vinden dat ervan getuigt dat ook hier opslag plaatsvond.
[Terzijde: uit een archiefbron blijkt dat tot 1635 in het huidige nr. 96 een secreet aanwezig was. In genoemd jaar werd het na verkoop van het pand buiten gebruik gesteld.]

Gevels: De vroegste gevels zijn ons alleen bekend van prenten, zoals die van Quack, De Vou, La Fargue en Haesten. Het betreft dan traditionele typen als klok- en trapgevels. In de laatste decennia kwamen rechte lijstgevels in de mode. De introductie van de vrij hoge bel-étage in de loop van de 17de eeuw zou de aandrang tot verbouwen hebben aangewakkerd. De balklagen van alle bouwlagen boven het magazijn moesten voor de optimale realisatie van zo’n pronkverdieping immers verlegd worden. Maar afgezien van esthetische ontwikkelingen, de eigenaars móesten hun huizen en dus ook hun gevels onderhouden en vernieuwen; naar verluidt eens in de veertig jaar. De panden bleven zakken in de relatief zachte grond. (De effecten van de instabiele bodem laten zich nog aflezen in de meermalen naar de waterpas gecorrigeerde vloeren.) Opmerkelijk is dat men ondanks het herhaaldelijk vernieuwen van gevels, wel vasthield aan het op vlucht bouwen – met iets overhellende gevels – zoals in de ontstaanstijd van dit stukje stad gebruikelijk was.
De oudste nu nog behouden gevels stammen uit de decennia rond 1700. Dit zijn veelal lijstgevels in de zogenoemde ‘strakke stijl’. Voorbeelden zijn de nog bestaande huizen Haringvliet 78, 80 en 94 (het laatste gedateerd MDCCII). Het is interessant om te zien hoe men zich aanpaste aan de belendende huizen, maar toch ook iets eigens wilde uitdrukken. Door de toepassing van gemene muren worden de gevels aan weerskanten niet door extra brede stroken beëindigd, maar lijken vensterreeksen over meerdere huizen regelmatig voortgezet. Dit was geen probleem, evenmin als op elkaar aansluitende gevelbeëindigingen in de vorm van hoofdgestellen. Wel werd het eigen huis soms weer, subtiel, begrensd met natuursteenblokken of althans met een imitatie van een hoekketting, uitgevoerd in pleister.
Meischke en Zantkuyl stellen dat de meeste van de thans bekende laat 17de- en vroeg 18de-eeuwse voorgevels min of meer standaardproducten uit de catalogi van de leveranciers van bouwmaterialen waren. Nummers 46 en 92 onttrekken zich hieraan. Hier zou sprake zijn van specifiekere ontwerpen. Enkele laat 18de-eeuwse gevels doen denken aan huizen in Londen. Engelse contacten van architect C.F.G. Guidici zouden dit verklaren.
In 1701 werd bepaald dat de achterhuizen vergroot konden worden met maximaal 9 voet (een kleine drie meter) in de richting van de rivier. De oudste achtergevels en daarbij de meeste koepelerkers verdwenen daarop. Alleen de erker van het tegenwoordige nr.92 is er nog. Door latere individuele aanpassingen is het gevelbeeld aan de achterkant wat rafelig geworden. Maar al in de eerste jaren ontstonden hier grote variaties, al hield men zich toen noodgedwongen aan de zelfde rooilijn.

Veranderend gebruik in de 19de en 20ste eeuw: een belangrijke gebeurtenis was het aanplempen van de grond achter het Haringvliet, in eerste instantie om ruimte te creëren voor het spoor en het Maasstation. De oude koopmanshuizen kregen ruimte voor achtertuinen. De achterhuizen konden worden uitgebouwd. Aan de Maaszijde kwam een plantsoen. De huizen bleven in deze tijd geliefd. Ook hun indeling functioneerde nog naar behoefte. De huizen stonden model voor huizen die elders in de stad, meestal wat bescheidener bemeten, nieuw werden gebouwd. Tot in de vroege 20ste eeuw werden wonen en werken in de huizen aan het Haringvliet gecombineerd. Maar daarna veranderden de behoeften. De panden werden wat te log en – ook door veroudering – onconfortabel. Er vonden splitsingen plaats tussen bijvoorbeeld voor- en achterhuis. Bij steeds meer panden werd het gecombineerd wonen en werken ingeruild voor uitsluitend bedrijfsmatig gebruik. Dit deed sommige van de koopmanshuizen weinig goed, andere bleven erdoor voortbestaan – in elk geval tot aan het Bombardement. JV

[Dit stuk is behalve op eigen waarneming en inzichten grotendeels gebaseerd op R. Meischke en H.J. Zantkuijl, De laatste oude huizen van Rotterdam, Haringvliet Zz, in: B-KNOB 2004 nr.1/2, pp.1-22.
Deze auteurs stellen voor om in plaats van koopmanshuizen de naam magazijnhuizen te gebruiken. Hier is wat voor te zeggen, omdat wonen en opslag er gelijkwaardig uit naar voren komen. De aanduiding gaat echter voorbij aan de oorsprong van het gebouwtype: het waren de koopmannen die de ontwikkeling in gang zetten.]

Aanvulling op de typologie: Bijzonder is dat alle ‘magazijnhuizen’ oorspronkelijk van een éénbeukig type waren. In de 18e eeuw was het modern om in een vestibule binnen te komen. In pand met nummer 80 waar nuarchitectenbureau Akrolopis is gevestigd, en ook in in Haringvliet 78, het zusterpand, werd in het voorhuis een opgang en een gang gemaakt die door de lichthof werd doorgezet tot in het achterhuis. Die gewelfde gang is dus een latere toevoeging. 

Aanvulling op stedenbouwkudinge context: Het Haringvliet ZZ was tot in de 19de eeuw een geïsoleerd schiereiland. Een ideaal woonoord voor notabelen. Pas mat de aanleg van de Koningsbrug over de Oude Haven kwam er een directe verbinding met de Boompjes. Vanaf toen werden de panden steeds meer gebruikt als woon / werk panden. Op nr 80 is in die tijd de 2de verdieping in het voorhuis tot opslagruimte verbouwd, met een met stalen binten verzwaarde vloer en een hijsluik in de gevel. Akropolis

___
Referenties: 
Architectuurhistorische verkenningen aan de hand van het bezit van de Vereniging Hendrick de Keyser, Waanders Zwolle , 1993-2000
rijksmonumenten: nr. 84 32764 ; nr. 86 32765 ; nr. 88 32766 ; nr. 90 32767 ; nr. 92 32768 ; nr 9432769 ; nr 96 32770 ; nr 98 32771

  • Jaar: 1702
  • Aantal: 10
  • Adres: Haringvliet 84-98
  • Oppervlakte: 439m2
  • Wijk: Stadsdriehoek
  • Project ID: 0.1702.1
  • Periode: Periode 0
  • Stadsdriehoek

    Alle gebouwen in de driehoekige vorm van de stad uit de late middeleeuwen en het buitendijkse 'Waterstad' zijn met het bombardement van 1940 nagenoeg verwoest. Met de wederopbouw is de woonfunctie grotendeels uit de Stadsdriehoek verdreven. Na 1975 is weer op grote schaal woningbouw gepleegd.

    Lees meer over de wijk Stadsdriehoek

  • Periode 0

    In 1340 schonk Graaf Willem IV stadsrechten aan de nederzetting Rotterdam en gaf de goedkeuring voor het graven van een kanaal van de Maas naar de Overschie, waarmee de maas verbonden werd met het waternet van de huidige Randstad. In de 14e eeuw breidde de stad zich uit ter hoogte van de huidige Coolsingel en bezat rond 1400 zo’n 1000 huizen. Door hongersnood waren veel inwoners afhankelijk van de kerk en rond 1439 stond door sterfte en het wegtrekken van bewoners de helft van de huizen leeg. Door de val van Antwerpen in 1558 namen vooral Amsterdam, maar ook Rotterdam de functie van opslagplaatsen. Concurrentstad Dordrecht verzandde in de loop van de 17e eeuw en Rotterdam werd naast visserstad ook handelsstad en tele aan het einde van deze eeuw zo’n 50.000 inwoners. In de 18e eeuw groeide het inwonersaantal van Rotterdam nauwelijks en in 1795 stelde Napoleon de Schele weer open voor de vaart naar Antwerpen. Rond 1800 werd er in Rotterdam vanwege de onberekenbare waterstanden hoofdzakelijk gewoond binnen de vesten.
01 / 01
01 / 04