Bouwgeschiedenis: De opdracht voor dit deel van Prinsenland bestond grotendeels uit sociale woningbouw in een tamelijk dichte verkaveling. Het bestemmingsplan omschreef een tuinstad als een landelijke wijk die tegelijkertijd ook stedelijk moet zijn. Het tuinstadgevoel moest niet in schuine kappen worden gezocht, maar in de afwisseling van materialen, texturen, geuren en kleuren. De wijk is opgebouwd in strokenverkaveling, met afwijkende hogere bebouwing langs de noordrand als scherm voor de drukke Jacques Dutilhweg en speciale woningen aan de plasrand in het zuiden. Deze staan op een smaller kavel, waardoor vierkante meters konden worden vrijgemaakt om collectieve tuinen te realiseren. Een vijfde, afwijkend kwadrant wordt gemarkeerd door een collectief woongebouw tot zes lagen hoog en omvat verder enkele gebogen blokjes van drie lagen (‘crescents’).
Stedenbouwkundige context: De wijk is opgebouwd uit vier identieke kwadranten met elk een centrale groenstrook. Doordat de zorgvuldig gedetailleerde blokjes woningen in verschillende richtingen zijn geplaatst is een afwisselend ruimtelijk patroon gecreëerd. De woningen zijn toegankelijk via woonpaden. Ze hebben twee verdiepingen en een plat dak dat uitkraagt en doet denken aan een pet. Hierdoor hebben de slaapkamers aan de zuidzijde een soort insteekverdieping. Door de aangebouwde berging aan de voorzijde ontstaat een besloten entreegebied. De nadelen van de woonpadverkaveling, zoals inkijk in de tuin, worden zoveel mogelijk tegengegaan door de betrekkelijk kleine ramen in de noordgevels. Direct aan de plas liggen de plasrandwoningen. Deze zijn smal en drie lagen hoog, met op de eerste verdieping de woonlaag met prachtig uitzicht over de plas. Op de begane grond was ruimte voor een kantoor of bedrijf aan huis. Langs de Jacques Dutilhweg aan de noordkant zijn gestapelde woningen in drie lagen toegepast: eenbeukige maisonnettes op de begane grond met daarboven een of meer lagen tweebeukige galerijwoningen. De crescents bestaan uit drie identieke galerijwoningen boven elkaar, met een waaiervormige plattegrond.
Voorzieningen: De woonpaden zijn autovrij, geschikt voor kleine kinderen om te spelen. De collectieve tuinen zijn voor de iets grotere kinderen, uit het directe zicht van de ouders. Elke tuin heeft een eigen thema: Frans, Hollands, Japans en Engelse landschapstijl. Bestrating, straatmeubilair, speelobjecten, planten en bomen zijn aan de hand van deze thema’s gekozen.
Aantal kamers, woonoppervlakte: De plasrandwoningen hebben vijf kamers, de woonpadwoningen vier kamers, de crescentwoningen drie kamers. De gemiddelde oppervlakte bedraagt 95 m2. Verdiepingshoogte van 3,20 meter.
Constructie / materiaalgebruik: De meeste van de 550 woningen in dit stedenbouwkundige plan zijn gebouwd met een prefabbetonsysteem op een stramien van 11 x 4,80 meter. Wit stucwerk op het zuiden en een verloop van terracotta-achtige kleuren op het noorden. Een combinatie van houten en gemetselde kopgevels op een plint van zwarte betonstenen en betonelementen: expressieve betonnen `petten` van de woonpadwoningen en penanten die als brandscheiding werken tussen de kamerbrede ramen op de woonlaag van de plasrandwoningen. Details van het grote woongebouw (houten railingen, klok en vlaggenmast) zijn geïnspireerd op de scheepsarchitectuur. SH + ER
___
referenties:
de Architect 1993-6; Domus 1993-1; Jaarboek 1993-1994; Jaarboek 1989-1990; Architectuur Rotterdam 1970-1995, 1995; K. Somer – Mecanoo, architecten, 1995; A. Betsky e.a. – Mecanoo Francine Houben, 2008