Bouwgeschiedenis: Met de uitbreiding van de Hogeschool aan de oostzijde van Rotterdam groeide de behoefte aan studentekamers. De lange, smalle locatie (88×10 meter) parallel aan en enkel een tiental meters verwijderd van het Haringvliet kreeg de bestemming studentenhuisvesting. Voor studenten een uitermate geschikte locatie, nabij het centrum met voorzieningen en openbaar vervoer. In de plint is een rijwielstallingen en bedrijfsruimte opgenomen en op de bovenste twee lagen zijn eenheden voor ondermeer vrouwelijke economiestudenten, eventueel gastdocenten en een beheerderswoning opgenomen. Alvorens de bouw gereed was, waren alle kamers verhuurd met vaste inrichting; een garderobekast, een bed met matras en schrijftafel met stoel.
Stedenbouwkundige context: Het gebouw is opgedeeld in vijf moten met een eigen stijgpunt, vanwege de ondiepte van het kavel en om een lange corridorontsluiting te vermijden. Eén van de moten bevindt zich aan de oostzijde.
Ontsluiting: Het oostelijke trappenhuis, met vier grotere kamers per laag, is oorspronkelijk voorzien van een lift die tot de dakverdieping reikte. Bewoners van de bovenste lagen van andere stijgpunten bereikten hun woning via een dakgang. De overige stijgpunten hebben per eenheid achttien kamers verdeeld over twee verdiepingen. Op de vijfde verdieping waren twee eenheden van elf kamers en verblijven voor gastdocenten en/of -studenten aanwezig.
Voorzieningen: De gemeenteschappelijke ruimten zijn een ontbijt-lunchkamer, een keukentje, een wasgelegenheid met douches en een groot balkon aan het Haringvliet.
Woonoppervlakte: De kamers hebben een gemiddelde oppervlakte van 12 m2.
Constructie: Een betonnen kolomcontructie met een overspanning in de lengterichting van ca 5m en in de stijgpunten stabiliteitskernen. Voor de gevelbekleding is natuursteen toegepast in twee tinten grijs. De gevel is in 1986 gerenoveerd. LvZ
___
Referenties:
Bouw 1964 p. 1703