Bouwgeschiedenis: Kort na de oorlog was er een groot gebrek aan woningen en aan materialen. Al tijdens de oorlog was er gewerkt aan uitbreidingsplannen voor o.a. Overschie om aan de grote vraag te kunnen voldoen. Er was vooral behoefte aan gezinswoningen, dus aan woningen met drie en vier kamers, en dat zo goedkoop mogelijk. De keuze viel daarom op portiekwoningen in vier lagen op een iets verdiepte onderbouw met bergingen.
Stedenbouwkundige context: De stedenbouwkundige van de gemeente, Lotte Stam-Beese, ontwikkelde een strokenbouwplan met blokken in noord-zuidrichting, dus met woningen op het oosten en het westen. Zij was tegenstander van gelijksoortige woningen, waarbij die op de begane grond een tuin zouden krijgen en die op de verdiepingen niet, en koos daarom voor gemeenschappelijk groen.
Ontsluiting: De portieken hebben een toegang aan de straat en aan de binnentuin.
Voorzieningen: In elk portiek bevindt zich ook een trap naar het souterrain waar zich voor elke woning een berging bevindt.
Aantal kamers: Dit type ontsluiting levert een plattegrond op met op de begane grond twee driekamerwoningen; op de verdiepingen bevindt zich boven één van de entrees een zogenaamde wisselkamer: per laag wordt zo een drie- en een vierkamerwoning gevormd.
Woonoppervlakte: 56 m2 tot 65 m2.
Constructie: Mede in verband met het gebrek aan materialen is gekozen voor systeembouw. De Rotterdamse architect F.H. Welschen had al in de jaren twintig verschillende systemen ontwikkeld, waarvan er hier een is toegepast: een structuur met dragende gevels en kolommen van ter plaatse gestort gewapend beton, ingevuld met geprefabriceerde stenen, balken en vloerplaten. FH